De motoriek van je kind blijft zich ontwikkelen. Kinderen leren steeds beter bewegen: in hun vijfde jaar gaan ze meestal hinkelen en fietsen. Het jaar daarna leren ze steeds beter één hand te bewegen zonder dat de andere hand dezelfde beweging maakt. Dat is handig bij het leren schrijven. Je kind leert zwemmen en typen. De bewegingen worden steeds fijner en preciezer. Het tempo waarin kinderen leren bewegen is voor ieder kind anders. Sommige kinderen zijn sneller en handiger dan anderen.
Zelfvertrouwen
Als de motoriek van je kind niet helemaal soepel is, kan dat lastig zijn. Kinderen met een matige grove motoriek kunnen bijvoorbeeld moeite hebben met fietsen, gym, zwemmen, hardlopen, klimmen, voetbal en andere balspelletjes. Kinderen vinden activiteiten die ze moeilijk vinden meestal niet zo leuk. Ze proberen zo’n activiteit dan niet te doen. Als je kind iets probeert en het lukt maar niet, dan is dat ook niet goed voor het zelfvertrouwen.
Voorbeeld: een kind dat moeite heeft met leren los fietsen zal waarschijnlijk fietsen ook niet zo leuk vinden. Vaak probeert zo’n kind te voorkomen dat het moet fietsen. Zo wordt het leren fietsen ook niet geoefend en gaat het nog langer duren voordat een kind het kan. Als leeftijdgenoten al wel los kunnen fietsen en jouw kind lukt het nog niet, kan het vertrouwen in zichzelf minder worden.
Fijne motoriek
Fijne motoriek gaat over de kleine bewegingen, bijvoorbeeld van de handen en vingers. Je kind oefent dat op allerlei manieren: door te knutselen, met bestek te eten, veters te strikken, een instrument te leren bespelen, te tekenen en te (leren) schrijven. Een minder goede fijne motoriek kan lastig zijn bij tekenen, kleuren, schrijven, knutselen, aan- en uitkleden, met mes en vork eten, tandenpoetsen en het spelen met kleinere materialen zoals lego of strijkkralen.
Beweging
Voldoende beweging is heel belangrijk. Je kind heeft elke dag minimaal een uur matig intensieve beweging nodig om gezond te blijven. Bij matig intensief bewegen gaat het om het krijgen van een hogere hartslag en een versnelde ademhaling. Hiermee kan je kind zich lekker uitleven en kan het zijn energie kwijt. Ook is het belangrijk dat je kind drie keer per week spier- en botversterkende oefeningen doet. Ideeën hoe je je kind meer laat bewegen vind je op de site Allesoversport.nl. Veel bewegen voorkomt bovendien overgewicht. Je kind oefent zijn motoriek door spelenderwijs te bewegen. Herhalen en variatie is hierin belangrijk. Wanneer je kind veel beweegspelletjes doet, krijgt het behoorlijk wat lichaamsbeweging. Probeer dagelijkse activiteiten, zoals naar school gaan, ook zoveel mogelijk in beweging (fietsend, lopend) te doen. Veel buiten spelen is natuurlijk ook erg goed voor je kind.
Benieuwd of je kind voldoende beweegt? Doe de beweegrichtlijnentest op Beweegrichtlijnentest.nl van het Kenniscentrum Sport & Bewegen.
Zwemmen of een sportclub
Zwemles is goed voor de motorische ontwikkeling van kinderen. Het behalen van het A-diploma duurt bij kinderen, bij wie de motoriek wat minder goed is, vaak iets langer.
Houd bij het kiezen van een sportclub rekening met de motorische mogelijkheden van je kind. Als het niveau te hoog is, is de kans groot dat je kind geen plezier in het sporten heeft. Als je kind merkt dat andere kinderen het beter kunnen of als teamgenoten opmerkingen gaan maken, is de lol er snel af. Bij individuele sporten (gym, ballet, judo) kan de leiding vaak gemakkelijker rekening houden met wat jouw kind kan dan bij teamsporten.
Risico’s leren inschatten
Het is belangrijk dat kinderen tijdens het spelen de ruimte krijgen om te ontdekken. Zo leren ze om risico’s in te schatten en ze verleggen hun grenzen. Kinderen vinden het leuk om risicovol te spelen, omdat ze hierbij opwinding, spanning en trots ervaren. Natuurlijk moet je je kind beschermen tegen risico’s. Maar een bult of een schaafwond is vaak helemaal niet erg. Sterker nog, het is juist goed als je kind de ruimte krijgt om tijdens het spelen te ontdekken.
- Het is goed voor de gezondheid.
- Het vergroot het zelfvertrouwen, de zelfredzaamheid en het doorzettingsvermogen.
- Het vergroot de sociale vaardigheden.
Oefenen van de motoriek
Door met je kind te spelen kun je het wat ‘handiger’ maken. Hieronder vind je een lijstje spelletjes en activiteiten om de grove motoriek te oefenen. Tips om de fijne motoriek te verbeteren vind je in het artikel Fijne motoriek.
Begin met activiteiten die je kind al wel redelijk goed kan. Als je kind eraan toe is, kies je activiteiten die wat moeilijker zijn. Bijvoorbeeld eerst oefenen met balanceren en dan pas met los fietsen, eerst spelen met wat groter insteekmozaïeken, dan pas met ministeck of strijkkralen. Geef veel complimenten! Reageer niet boos of geïrriteerd als iets nog niet zo goed lukt. Herhaal vaak. Door herhalen zal je kind het spel of de activiteit steeds beter kunnen. Kies activiteiten die bij je kind passen, die je kind leuk vindt. Doe activiteiten samen. Dat is gezellig en je kind kan de kunst afkijken.
Spelletjes en activiteiten voor de grove motoriek
- Balspelen zoals overgooien, voetballen, trefbal, basketbal.
- Fietsen. (Zorg ervoor dat de fiets niet te groot is.)
- Steppen, skelteren.
- Hinkelspelletjes.
- Klimmen op het klimrek in de speeltuin, schommelen.
- Zwemmen.
- Rolschaatsen, skaten, schaatsen.
- Skippybal.
- Touwtje springen.
- Trampoline springen.
- Spelletjes zoals sjoelen, ringwerpspel, kegels omgooien, pijltjes werpen, tafelvoetbal,Twister, croquet, jeu de boules.
- Tennissen, badminton, tafeltennissen.
- Samen springen, hardlopen, huppelen, op één been staan.
- Balanceren door op een streep, een stoeprand, een laag hekje, een zandbakrand of eenevenwichtsbalk in de speeltuin te lopen.
- Koppeltje duikelen.
Beeldschermen
Kinder- en jeugdartsen adviseren om kinderen en jongeren buiten schooltijd maximaal twee uur per dag een computer of tablet te laten gebruiken of tv te laten kijken. Voor kinderen tot 5 jaar is het advies: maximaal één uur beeldschermtijd per dag.
Achterstand in de motoriek?
Als je vermoedt dat je kind een achterstand in de motoriek heeft, vraag dan advies aan de jeugdarts. Dat kan via de school van je kind. De jeugdarts kan je zo nodig doorverwijzen naar een kinderfysiotherapeut, ergotherapeut, kinderoefentherapeut, de huisarts of een specialist.